Rasstandaard Teckel
FCI - Standaard Nr.148 / 9.05.2001 /
DASHOND
Oorsprong: Duitsland.
Datum van publicatie van de geldige originele standaard: 13 - 3 - 2001
Gebruik: Jachthond voor boven en onder de grond.
Klasse indeling FCI: Groep 4, Dashonden met werkproef.
Kort geschiedkundig overzicht.
De Dashond, ook wel Dackel of Teckel genoemd, is bekend sinds de middeleeuwen.
Uit brakken werden lopende honden gefokt die speciaal voor de jacht onder de grond
geschikt waren. Uit deze kortbenige honden, werd de Teckel gekristalliseerd, die
bekend staat als een der meest veelzijdige jacht- gebruikshonden- rassen.
Hij laat
uitstekende prestaties zien bovengronds bij het luid op spoor jagen, het opstoten van
het wild en het zweetwerk.
De oudste rasvereniging voor Teckels is de Duitse Teckelclub, erkent en opgericht
1888.
De Dashond wordt sinds vele decennia gefokt in 3 verschillende groottes ( dashond,
dwergdashond en kaninchendashond en in 3 verschillende haar variƫteiten ( korthaar,
ruwhaar en langhaar).
Algemene verschijningsvorm.
Lage, kortbenige, lang gestrekte, maar compacte gestalte, zeer gespierd, met driest
uitdagende hoofdhouding en attente gezichtsuitdrukking.
Geslachtstypisch
totaalbeeld. Ondanks de in verhouding tot het lange lichaam korte ledematen zeer
beweeglijk en vlug.
Belangrijke proporties:
Bij een bodemafstand van ongeveer eenderde van de schofthoogte, moet de
lichaamslengte in harmonische verhouding staan tot de schofthoogte van ongeveer
1 op 1,7 tot 1,8.
Gedrag en karakter:
Vriendelijk van aard, noch angstig, noch agressief, met een evenwichtig temperament.
Een gepassioneerde, vasthoudende, flinke jachthond met een fijne neus.
Hoofd. Langgestrekt, van boven en opzij gezien gelijkmatig tot de
neusspiegel smaller wordend, echter niet puntig.
Wenkbrauwbogen duidelijk uitkomend.
Neuskraakbeen en
neuspunt lang en smal.
Bovenschedel: Eerst vlak, geleidelijk met slechts weinig aangeduide
stop verlopend naar de licht gewelfde neusrug,
Stop: Alleen aangeduid.
Aangezicht schedel: Neusspiegel goed ontwikkelt.
De vang: Lang, voldoende breed en sterk. Ver te openen, tot ter
hoogte van de ogen gespleten.
Lippen: De lippen zijn strak gespannen, de onderkaak goed
bedekkend.
Kaken/gebit: Sterk ontwikkelde boven en onderkaak.
Schaargebit, gelijkmatig en goed sluitend. Ideaal is een
compleet gebit met 42 tanden, overeenkomstig de tand
formule met krachtige, juist in elkaar grijpende hoektanden.
Ogen: Middelgroot, ovaal, goed uit elkaar liggend, met heldere,
energieke en toch vriendelijke uitdrukking, niet stekend.
Kleur glanzend donkerroodbruin tot zwartbruin, bij alle
haarkleuren van de hond. Glas -, vis -, of parelogen bij
gevlekte honden zijn niet gewenst, echter wel te tolereren.
Behang: Hoog, niet te ver naar voren aangezet, voldoende maar
niet overdreven lang, afgerond, niet smal, puntig of
geplooid. Beweeglijk, met de voorste rand dicht tegen de
wang aanliggend.
Hals: Voldoende lang, gespierd, strak aanliggende keelhuid; licht
gewelfde nek, vrij en hoog gedragen.
Lichaam.
Bovenbelijning: Harmonisch verlopend van de hals naar het licht afvallende
kruis.
Schoft: Uitgesproken.
Rug: Na de hoge schoft is het verloop van de verdere
borstwervels recht of met een lichte welving naar achter
verlopend. Sterk en goed gespierd
Lendenen: Krachtig gespierd voldoende lang.
Kruis: Breed en voldoende lang. Licht afvallend.
Borst: Borstbeen goed geprononceerd en zo sterk
vooruitspringend, dat aan beide zijden kuiltjes zichtbaar
zijn. De borstkas is van voren gezien ovaal, van boven en
opzij gezien, zeer ruim. Ze biedt aan hart en longen ruimte
voor ontplooiing, ver naar achteren opgeribt.
Bij een goede lengte en hoekingen van het schouderblad
en de opperarm, bedekt de voorpoot van opzij gezien het
diepste punt van de borst.
Onderbelijning en buik: Licht opgetrokken.
Staart: Niet te hoog aangezet, in het verlengde van de ruglijn
gedragen. In het laatste derde deel van de staart is een
lichte kromming toegestaan.
Ledematen.
Voorhand:
Algemeen: Sterk gespierd, goed gehoekt, van voren gezien droge,
rechte voorbenen met goed sterk bot en recht naar voren
gerichte voeten.
Schouders: Zichtbaar gespierd. Lang, schuin liggend schouderblad,
vast tegen de borstkas aanliggend.
Opperarm: Van gelijke lengte als het schouderblad, nagenoeg in een
rechte hoek hiermee staand, sterk van bot en goed
gespierd, tegen de ribben aanliggend, maar vrij in
beweging.
Ellebogen: Niet naar binnen noch naar buiten draaiend.
Onderarm: Kort, echter wel zo lang dat de bodemafstand van de hond
zowat eenderde van de schofthoogte bedraagt. Zo recht
mogelijk.
Voorvoetwortelgewrichten: De voorvoetwortelgewrichten staan wat dichter bij elkaar
dan de schoudergewrichten.
Voor- middenvoet: De voor middenvoet mag, van opzij gezien niet steil, noch
opvallend naar voren gericht zijn.
Voorvoeten: Goed tegen elkaar liggende tenen, goed gewelfd, met
krachtige eeltkussens en korte, sterke nagels.
De vijfde teen heeft geen functie maar hoeft niet te worden
verwijderd.
Achterhand.
Algemeen: Sterk gespierd, in goede verhouding met de voorhand.
Knie en sprong gewrichten sterk gehoekt, achterbenen
parallel, niet nauw, noch wijd uit elkaar staand.
Bovenbeen: Moet van goede lengte en sterk gespierd zijn.
Kniegewricht: Breed en sterk met uitgesproken hoekingen.
Onderbeen: Kort, bij benadering een rechte hoek vormend met het
bovenbeen, goed gespierd.
Spronggewricht: Krachtig gespierd en droog.
Achter-middenvoet: Relatief lang, beweeglijk ten opzichte van het onderbeen,
licht naar voren gebogen.
Achtervoeten: Vier strak tegen elkaar liggende tenen, goed gewelfd. Vol
op de krachtige zolen rustend.
Gangwerk. De beweging moet ruim uitgrijpend, vloeiend en energiek
zijn, met ruime, dicht bij de bodem liggende passen,
krachtige stuwing en een licht veerkrachtige overbrenging
naar de ruglijn.
De staart moet daarbij in harmonische
4
verlenging van de ruglijn, licht afvallend, gedragen worden.
In actie zijn voor en achterhand parallel uitgrijpend.
Huid:Strak aanliggend.
Ruwharige Dashond.
Haar: Met uitzondering van de vang, wenkbrauwen en oren, op
het hele lichaam van onderwol voorzien, volkomen
gelijkmatig aanliggend, dicht, draadachtig dekhaar.
Aan de
snuit toont zich een uitgesproken duidelijke baard. De
wenkbrauwen zijn borstelig. De oren zijn korter behaard
dan het lichaam, bijna glad.
De staart goed en gelijkmatig, strak aanliggend behaard. Kleur: Overwegend licht tot donker wildzwijnkleurig alsook de kleur van droge bladeren.
De staart goed en gelijkmatig, strak aanliggend behaard. Kleur: Overwegend licht tot donker wildzwijnkleurig alsook de kleur van droge bladeren.
Grootte en gewicht.
Standaard dashond: Borstomvang boven de 35 cm. Bovengrens gewicht
ongeveer 9,0 kg.
Dwergdashond: Heeft een borstomvang van 30 tot 35 cm, op een leeftijd
van tenminste 15 maanden gemeten.
N.B.: Reuen moeten twee duidelijk normaal ontwikkelde
teelballen tonen, die compleet in het scrotum zijn
ingedaald.